Nieuws-detail -

Kantonrechter Amsterdam veroordeelt muziekband tot betaling schadevergoeding na opzegging 25-jarige mondelinge samenwerking

18 maart 2015 - nieuws

Het komt veel voor dat partijen al jaren eerder een – soms mondelinge – overeenkomst zijn aangegaan, terwijl daarin geen afspraken zijn gemaakt over de duur van de overeenkomst en de wijze waarop deze kan worden opgezegd of beëindigd. Indien één van de partijen op een bepaald moment de samenwerking wil beëindigen, is de vraag aan de orde of en zo ja, onder welke voorwaarden, dit mogelijk is. In zijn arresten uit 2011 en 2013 oordeelde de Hoge Raad – kort gezegd – dat (onbenoemde) duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan in beginsel kunnen worden opgezegd als partijen over de wijze van opzegging verder niets zijn overeengekomen. Wel kunnen de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat voor de opzegging een voldoende zwaarwegende opzeggingsgrond vereist is, er een opzegtermijn in acht moet worden genomen of een schadevergoeding moet worden betaald aan de opzeggende partij.

Op 20 februari 2015 oordeelde de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam over de opzegging door een muziekband van een vijfentwintig jaar durende samenwerking met één van de muziekkanten. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt hoe in de praktijk met de regels van de Hoge Raad wordt omgegaan. Hierna zal ik achtereenvolgend de casus en de standpunten van partijen weergeven, waarna ik zal ingaan op het oordeel van de kantonrechter om daarna enkele opmerkingen naar aanleiding van de besproken uitspraak te maken.

De feiten en standpunten van partijen

Vijfentwintig jaar lang hebben partijen met elkaar en de andere bandleden samengewerkt. De band werd vertegenwoordigd door de gitarist en zanger, die als bandleider daarnaast was belast met de sales, marketing en logistiek. De muzikant aan wie was opgezegd was toetsenist. De toetsenist heeft verschillende muziekarrangementen voor de optredens van de muziekband verzorgd.

Opdrachtgevers betaalden voor de optredens van de muziekband aan de bandleider. De bandleider betaalde op zijn beurt aan de bandleden een gage van gemiddeld € 300,- per optreden. De samenwerking in de muziekband was in die zin vrijblijvend dat de bandleden vrij waren om daarnaast andere werkzaamheden te verrichten en zich te laten vervangen door invallers. De (wijze van) samenwerking tussen de bandleider en de andere muzikanten is niet schriftelijk vastgelegd.

Op een bepaald moment kon de bandleider geen betalingen meer verrichten aan de toetsenist. De correspondentie die hierover is ontstaan tussen de partner van de toetsenist en de bandleider, heeft laatstgenoemde niet als positief ervaren. Ook zegt de bandleider te hebben gehoord dat de toetsenist achter zijn rug om met opdrachtgevers negatief over hem zou hebben gepraat. Als reactie op het voorgaande, belde de bandleider op 4 april 2013 de toetsenist en een ander bandlid op met de mededeling dat de samenwerking per direct was beëindigd.

Hierop stelde de toetsenist zich op het standpunt dat:

-          de bandleider niet het recht had om eenzijdig, zonder overleg, de
            samenwerking op te doeken;
-          de samenwerking een gelijkwaardige samenwerking betrof en dat hij mede de
            muziekband groot had gemaakt.

De toetsenist vordert een schadevergoeding vanwege het feit dat hij gemiddeld € 12.982,- per jaar aan de muziekband heeft verdiend en hij wenst mee te delen in de goodwill van de band. Daarnaast wenst hij een vergoeding voor 37 al geplande toekomstige optredens, waarvan er 23 al waren bevestigd door opdrachtgevers.

De toetsenist vordert een verklaring voor recht en een veroordeling tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 25.000,--, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Volgens de toetsenist was er een duurovereenkomst. Hij mocht erop vertrouwen dat hij de vastgelegde optredens van de muziekband zou spelen en dat de samenwerking niet met onmiddellijke ingang zou worden beëindigd. De samenwerking is niet rechtmatig geëindigd en er had een opzegtermijn van twee jaar in acht moeten worden genomen.

De bandleider ontkent dat er sprake was van een duurovereenkomst. Hij stelt dat juist sprake was van een overeenkomst van opdracht, die te allen tijde opzegbaar is. Ook betwist hij dat de toetsenist aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van goodwill, aangezien de muziekband de onderneming van de bandleider is. De bandleider stelt dat hij gerechtigd is om te bepalen wie er in zijn band speelt. Hij is niet gehouden een opzegtermijn in acht te nemen. Mocht al een opzegtermijn van toepassing zijn, dan zou deze niet langer zijn dan twee maanden.

Beoordeling door de kantonrechter

De kantonrechter stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een, stilzwijgend tot stand gekomen, duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen hebben immers 25 jaar samengewerkt in de muziekband. De bandleider en de toetsenist waren, met twee anderen, de vaste bandleden of basisspelers van de muziekband. Naar aanleiding van door de bandleider opgestelde speellijsten konden zij aangeven of zij op de daarin opgenomen data konden optreden. Indien dat het geval was, werd het optreden aan hen toegekend. Indien dit niet zo was werden zij vervangen door invallers. Als gevolg van het voorgaande zijn partijen in een bestendige rechtsverhouding tot elkaar gekomen. Hierin mocht de toetsenist er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de bandleider hem, indien hij beschikbaar was, zou inschakelen bij een optreden van de muziekband.

De redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een duurovereenkomst niet kan worden opgezegd, tenzij daartoe een zwaarwegende grond bestaat. Dit dient evenwel niet lichtvaardig te worden aangenomen. Partijen twisten slechts over de vraag of een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen. Bij gebreke van contractuele of wettelijke regels hieromtrent, dient deze vraag te worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Daarbij dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. Ook zijn de aard en het gewicht van de redenen voor opzegging van belang. De volgende – samengevat weergegeven – omstandigheden zijn van belang:

-          Het uitgangspunt is dat iedere ondernemer zelf verantwoordelijk is voor 
            het welslagen van zijn onderneming en voor de continuïteit daarvan. 
            Wanneer de contractuele wederpartij de relatie door opzegging beëindigt,
            komt de hierdoor veroorzaakte schade voor rekening van de ondernemer zelf,
            tenzij er een rechtsgrond aanwezig is om die schade of een bepaald deel
            daarvan voor rekening van de opzeggende partij te brengen. Die rechtsgrond
            kan geleden zijn in contractuele of wettelijke bepalingen die hier echter
            ontbreken, of in de eisen van redelijkheid en billijkheid;
-          Een opzegtermijn kan de schade die de opgezegde partij voor de opzegging
            lijdt, aanmerkelijk doen verminderen. Gedurende die tijd krijgt de opgezegde
            partij de gelegenheid om maatregelen te bedenken en te nemen om de
            aanpassing van zijn onderneming gereed te hebben wanneer het einde 
            daadwerkelijk intreedt;
-          Bij het bepalen van de duur van de opzegtermijn komt betekenis toe aan de 
            duur van de overeenkomst. Vaststaat dat de samenwerkingsovereenkomst
            tussen partijen 25 jaar heeft geduurd;
-           Naar het oordeel van de kantonrechter is de aard en het gewicht van de reden
            van opzegging door de bandleider niet zodanig dat deze geen opzegtermijn zou
            rechtvaardigen. Deze reden van opzegging is echter wel in die zin voldoende 
            gewichtig en brengt mee dat de bandleider niet tot in lengte van dagen aan de
            samenwerkingsovereenkomst gebonden hoeft te blijven. Daarbij is van belang
            dat de betalingsproblemen mogelijk in de beleving van de toetsenist slechts als
            een bijzaak werden ervaren, maar dat het zeer wel mogelijk is dat de
            bandleider, op wie het ondernemersrisico van de muziekband rust, dit anders
            heeft ervaren;
-           Er was geen sprake van een gelijkwaardige samenwerking tussen de vier vaste 
             bandleden. Dit onder andere, omdat de bandleider tevens was belast met de
             sales, marketing en logistiek. Het volledige ondernemersrisico van de
             muziekband lag bij de bandleider. Als opdrachtgevers de bandleider niet 
             betaalden voor de optredens van de muziekband, kregen de muzikanten,
             onder wie de toetsenist, desalniettemin betaald. Dit leidt tot het oordeel dat
             de bandleider mag bepalen wie deel uitmaken van de muziekband en dat hij
             ook na de beëindiging van de samenwerking met de muziekband mag blijven
             optreden;
-            Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen. De toetsenist heeft
              belang bij voortzetting van de overeenkomst. Het inkomen uit de
              muziekband is voor hem een hoofdinkomen en de kans om gelijk vervangend
              werk te vinden, is mede gelet op zijn leeftijd (52 jaar) en de lage conjunctuur
              in de culturele sector voor hem (zeer) klein. Gelet op de verstoorde
              verhoudingen heeft ook de toetsenist belang bij beëindiging van de
              samenwerking.
-            Partijen zijn geen exclusiviteit met elkaar overeengekomen. Het gestelde
              inkomen uit de muziekband van gemiddeld € 12.982,- was voor de toetsenist
              ook onvoldoende om enkel en alleen daarmee in zijn levensonderhoud te
              kunnen voorzien. Het was voor hem daarom ook noodzakelijk om naast de
             muziekband andere werkzaamheden te verrichten. Dat deed hij door
             onderdeel uit te maken van een andere muziekband en werkzaamheden te
             verrichten voor een muziekschool. Gelet op het vorenstaande lag het op de
             weg van de toetsenist om zorg te dragen voor zijn eigen broodwinning en kon
             hij niet alleen vertrouwen op de samenwerking binnen de muziekband.

Het oordeel van de kantonrechter

Alles overziend, acht de kantonrechter een opzegtermijn van zes maanden in de omstandigheden van dit geval redelijk en billijk. De telefonische opzegging op 4 april 2013 komt de werking toe van een rechtsgeldige opzegging tegen 5 oktober 2013. Dit betekent dat de bandleider aan de toetsenist een schadevergoeding dient te betalen over de periode van 4 april 2013 tot en met 4 oktober 2013. Dit komt neer op een bedrag van de helft van het jaarinkomen van € 12.982,-, zijnde € 6.491,-. Omdat de toetsenist onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de naamsbekendheid en de commerciële marktwaarde van de muziekband, ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan de toetsenist een schadevergoeding op grond van goodwill toe te kennen naast de vergoeding die zal worden toegekend voor de duur van de opzegtermijn.

Opmerkingen

Uit de besproken uitspraak blijkt dat in de praktijk vorm moet worden gegeven aan de door de Hoge Raad ontwikkelde rechtsregels over duurovereenkomsten. Ook blijkt dat de uitkomst van dergelijke procedures altijd zeer afhankelijk is van de precieze omstandigheden van het geval. Mocht een duurovereenkomst worden opgezegd, dan doen partijen er goed aan hierover een regeling te treffen waarmee beide partijen uit de voeten kunnen. Een kostbare juridische procedure kan dan worden voorkomen.

Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met ons kantoor (tel: 010-7504475 of e-mail info@thladvocaten.nl).

Deel dit artikel:

De sharefunctionaliteit is niet beschikbaar omdat de cookies zijn uitgeschakeld. Kunnen cookies weer worden geactiveerd?

Terug naar vorige pagina
Wij gebruiken cookies om de ervaring op onze website te verbeteren, statistieken bij te houden en je toegang te geven tot onze social media.
Door gebruik te maken van deze website of door op akkoord te drukken, ga je akkoord met ons cookiebeleid. Je kan cookies ook niet accepteren.