Nieuws-detail -

Transitievergoeding bij einde slapend dienstverband

20 januari 2020 - Arbeidsrecht nieuws

In haar (prejudiciële) uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019  heeft de Hoge Raad geoordeeld over slapende dienstverbanden. Dit zijn arbeidsovereenkomsten met arbeidsongeschikte werknemers, waarin werkgevers na het eindigen van hun verplichting tot betaling van loon (maximaal 104 weken), het dienstverband laten voortduren zonder het loon te betalen en zonder de werknemer op te roepen om arbeid te verrichten. De Hoge Raad heeft onder andere overwogen dat de werkgever in deze situatie gehouden is om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding.

In een uitspraak van 24 december jl. heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam beslist over een soortgelijke zaak. In die kwestie betrof het een werknemer die op 6 maart 1989 bij een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst was getreden. In 2016 ontstond een arbeidsconflict. De werknemer meldde zich ziek in 2016 en – na tal van activiteiten in verband met re-integratie eindigde de verplichting tot doorbetaling van het loon in de maand december 2018. Sindsdien ontvangt de werknemer een WIA-uitkering. De werkgever heeft de werknemer vervolgens in het voorjaar van 2019 voorgesteld om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden, onder betaling van de transitievergoeding tegen finale kwijting en uitbetaling van opgebouwde en niet genoten vakantiedagen. De werknemer wil geen finale kwijting overeenkomen en zo'n drie maanden later verzoekt hij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, betaling van de transitievergoeding en opgebouwde en niet genoten vakantiedagen en onder andere een billijke vergoeding van € 719.000,--, daartoe stellende dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door de werkgever. De werknemer baseert zijn vorderingen o.a. op ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.

De rechtbank wijst het ontbindingsverzoek toe:

"Gelet op het fundamentele (grond)recht van vrije arbeidskeuze alsmede het feit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen inmiddels een lege huls is én gelet op het bestaan van de ernstig verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen...".

De aanname van de werkgever, dat de werknemer het ontbindingsverzoek heeft ingesteld om bepaalde vergoedingen te kunnen vorderen, brengt niet mee dat om die reden het ontbindingsverzoek moet worden afgewezen, aldus de rechter. Toewijzing van het ontbindingsverzoek betekent immers niet dat daarmee recht bestaat op gevorderde bedragen, zo stelt de rechter. Vervolgens laat de kantonrechter haar licht schijnen op de gevorderde vergoedingen. Hij wijst de gevorderde transitievergoeding en uitbetaling van opgebouwde en niet genoten vakantiedagen toe. De rechtbank:

"(...) als is voldaan aan de vereisten voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid [geldt] als uitgangspunt [...] dat de werkgever gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning aan de werknemer van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. In het onderhavige geval vindt geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaats vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer (met wederzijds goedvinden), zodat voornoemde uitspraak niet volledig toepasbaar is op de onderhavige casus...".

De kantonrechter overweegt dat uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat in dit geval de werkgever in strijd met het goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW heeft gehandeld door aan haar eerdere voorstel de voorwaarde van finale kwijting te verbinden. Hieruit vloeit volgens de rechter voort dat de werkgever een vergoeding verschuldigd is ter hoogte van de transitievergoeding.

De gevorderde billijke vergoeding en de aanverwante verzoeken tot betaling wijst de rechtbank af, omdat de werkgever niet wist van de psychische gesteldheid van de werknemer (die volgens de werknemer de oorzaak is van zijn arbeidsongeschiktheid) en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door een werkgever. De werknemer wordt veroordeeld tot betaling van een relatief gering bedrag aan advocaatkosten van de werkgever.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 24-12-2019 is te vinden op de website van de Rechtspraak: ECLI:NL:RBROT:2019:10266.

Los van deze uitspraak wordt opgemerkt dat werkgevers vanaf 1 april 2020 bij het UWV kunnen verzoeken om betaling van compensatie van betaalde transitievergoedingen in verband met arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer.

Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Paul Beekman (tel: 010-7504475 of e-mail pb@thladvocaten.nl).

Deel dit artikel:

De sharefunctionaliteit is niet beschikbaar omdat de cookies zijn uitgeschakeld. Kunnen cookies weer worden geactiveerd?

Terug naar vorige pagina
Wij gebruiken cookies om de ervaring op onze website te verbeteren, statistieken bij te houden en je toegang te geven tot onze social media.
Door gebruik te maken van deze website of door op akkoord te drukken, ga je akkoord met ons cookiebeleid. Je kan cookies ook niet accepteren.