De Hoge Raad heeft zich onlangs uitgelaten over een geschil tussen ambulancepersoneel en hun werkgever. Het ging om het ambulancepersoneel op Terschelling en Vlieland dat zogenaamde bereikbaarheidsdiensten draaide. deze bereikbaarheidsdiensten kunnen de werknemers thuis doorbrengen, maar in het geval van een oproep moeten zij binnen twee minuten in de ambulance zijn.
De Hoge Raad moest zich uitlaten over de kwalificatie van deze bereikbaarheidsdiensten. Ging het om arbeidstijd of rusttijd. Volgens de arbeidstijdenrichtlijn is arbeidstijd de tijd waarin een werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken. Rusttijd is volgens deze zelfde richtlijn de tijd die geen arbeidstijd is.
De kwalificatie is van belang, nu in een geval als het onderhavige de kwalificatie van de bereikbaarheidsdienst als rusttijd betekent, dat de betreffende werknemers daarna direct weer aan het werk moeten. Geldt het als werktijd, dan hebben werknemers na zo’n bereikbaarheidsdienst recht op rust.
De oordelen van de kantonrechter en het hof
Dat over de materie verschillend kan worden gedacht, bleek uit de uitspraken van de kantonrechter en het hof. De kantonrechter oordeelde dat de bereikbaarheidsdiensten moeten worden aangemerkt als arbeidstijd, volgens het hof als rusttijd. Het hof achtte daarbij van belang dat de bereikbaarheidsdiensten tussen acht uur ’s avonds en acht uur ’s ochtends vallen en de werknemers die tijd vrij mogen indelen, ook door te slapen. Een bereikbaarheidsdienst beperkt weliswaar deelname aan sociale activiteiten en maakt het gebruik van alcohol onmogelijk, maar veel meer beperkingen brengen de diensten volgens het hof niet mee. Verder achtte het hof van belang dat de werknemers maar weinig daadwerkelijk worden opgeroepen. De toch wel korte reactietijd van twee minuten achtte het hof tenslotte ook onvoldoende om de tijden aan te merken als werktijd. De daarmee gepaard gaande ‘pieperdruk’ deed het hof af als een subjectieve beleving van de werknemers.
De werknemers hadden nog betoogd dat zij hun uniform tijdens de bereikbaarheidsdiensten aanhouden omdat de tijd om dit na een oproep aan te trekken te kort is en het uniform bovendien schoon moet blijven, maar ook dat vond het hof onvoldoende om de tijd aan te merken als werktijd.
De Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt in zijn uitspraak van 15 maart 2024 dat de beslissing van het hof te kort door de bocht is. De meest dragende overweging in dat kader is de overweging van de Hoge Raad dat alleen al een korte reactietijd (in dit geval dus van twee minuten) een werknemer zo kan beperken in zijn mogelijkheid om zijn wachtdienst (bereikbaarheidsdienst) vrij te besteden, dat de hele wachtdienst arbeidstijd vormt. De Hoge Raad baseert zich daarbij op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en overweegt in dat kader:
3.2.5 Uit deze rechtspraak blijkt dat indien de reactietijd - rekening houdend met andere verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd of met faciliteiten die hem worden geboden bij de wachtdienst - in het concrete geval een zodanige impact heeft dat de werknemer objectief en aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens zijn wachtdienstperioden zijn tijd vrij in te vullen, die perioden in principe integraal als arbeidstijd moeten worden beschouwd. Een laag gemiddeld aantal interventies kan daaraan dan niet afdoen, zelfs niet als de werknemer zelden moet interveniëren.
3.2.6 Het hof heeft - in cassatie onbestreden - tot uitgangspunt genomen (i) dat de werknemers bij een oproep geacht worden onmiddellijk te reageren, waarbij voor hen de regel geldt dat zij bij samenkomst van chauffeur en verpleegkundige in de ambulance moeten ‘plotten’, oftewel met een druk op een knop moeten registreren op welk moment zij met de ambulance naar de opgegeven locatie uitrukken, en (ii) dat voor de tijd tussen de oproep en dat plotten een streeftijd van twee minuten geldt, waarbij geldt dat de werknemers steeds een toelichting moeten geven als deze tijd niet is gehaald (rov. 6.5.6). Het hof heeft echter niet kenbaar beoordeeld welke impact deze zeer korte reactietijd9 als zodanig heeft op de mogelijkheden van de werknemers om tijdens hun bereikbaarheidsdiensten hun tijd vrij in te vullen. Uit de hiervoor in 3.2.4 bedoelde rechtspraak van het HvJEU volgt dat het hof dit wel had moeten doen en dat het hof de stellingen van de werknemers over de impact die de zeer korte reactietijd heeft op hun mogelijkheden om tijdens bereikbaarheidsdiensten hun tijd vrij in te vullen, niet – zoals het klaarblijkelijk in rov. 6.5.4 en rov. 6.6 heeft gedaan – kon verwerpen op de grond dat de frequentie van de oproepen laag is. Onderdeel 2.3.2 klaagt hierover terecht.
De Hoge Raad overweegt verder nog dat het hof onvoldoende is ingegaan op de stelling van de werknemers dat zij gezien de korte reactietijd niet anders kunnen dan het uniform dragen waarin zij spoedeisende hulp verlenen en dat ze daarmee sterk worden beperkt in hun bezigheden.
Ten aanzien van de stelling van het hof dat de pieperdruk subjectief is en dus niet relevant, oordeelt het hof dat uit de rechtspraak van het hof van justitie blijkt dat de onvoorspelbaarheid van oproepen een bijkomend beperkend effect kan hebben op de mogelijkheden om tijd vrijelijk te beheren, omdat de werknemer in een permanente staat van paraatheid verkeerd.
Vervolg
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgens de Hoge Raad dus niet de juist toegepast. De Hoge Raad heeft de zaak daarom verwezen naar een ander hof, het hof Den Bosch, om de zaak met inachtneming van de overwegingen van de Hoge Raad verder af te doen.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt (tel: 010-7504475 of e-mail el@thladvocaten.nl).