De Hoge Raad heeft onlangs beslist over de gevolgen van een loonbetalingsachterstand voor de verplichting van de zieke werknemer om mee te werken aan re-integratie. Waar de rechtbank en in hoger beroep het Hof vond dat de werknemer gewoon moest meewerken, dacht de Hoge Raad daar anders over.
Wat was er aan de hand?
Een werknemer in een tandartspraktijk breekt op 25 maart 2012 haar linker pols en kan daardoor niet werken. Vanaf mei 2012 stopt de werkgever met het betalen van loon.
Op 4 oktober 2012 wordt een re-integratieplan opgesteld waarin staat dat de werkneemster kan beginnen met re-integreren in werk. De werkneemster weigert dit echter zolang haar achterstallige loon niet wordt betaald en er ontstaat een patstelling. De werknemer wil pas re-integreren als het achterstallig loon wordt betaald en de werkgever wil beginnen met betalen als de werknemer begint met re-integreren.
De kantonrechter en het Hof
De kantonrechter in eerste aanleg en het Hof in hoger beroep denken hetzelfde over de zaak. Zij wijzen de loonvordering van de werkneemster toe, maar alleen over de periode van mei 2012 tot het moment dat zij werd opgeroepen om te re-integreren. De kantonrechter en het Hof overwegen daartoe dat de plicht tot re-integreren niet kan worden weggeschreven tegen / verrekend met de plicht tot loonbetaling. Voor verrekening moet volgens de wet namelijk sprake zijn van tegenover elkaar staande verbintenissen. De plicht tot betaling van het loon tot aan het moment van re-integratie staat volgens de kantonrechter en het hof niet tegenover de plicht om te verschijnen voor re-integratie. Anders gezegd: de verplichting om te re-integreren kan niet worden opgeschort om betaling te krijgen van loontermijnen die al zijn verstreken voorafgaand aan het moment dat de re-integratie moet gaan beginnen.
De Hoge Raad
De Hoge Raad denkt er anders in een arrest van 17 april 2020 en stelt voorop dat de arbeidsovereenkomst wederkerig is. In de arbeidsovereenkomst staan de verbintenissen van de werkgever om loon te betalen en de verplichting van de werknemer om arbeid te verrichten tegenover elkaar. Aan verrekening van die verplichtingen of opschorting staat niet in de weg dat de verplichting van de werknemer om te re-integreren betrekking heeft op een later tijdstip dan het tijdstip dat de werkgever zijn verbintenis tot loon niet is nagekomen.
Als de werkgever zonder goede grond stopt met het betalen van loon is de werknemer dus gerechtigd zijn re-integratieverplichtingen op te schorten. Dat kan voor de werkgever tot – verdere – problemen leiden nu de re-integratie daarmee vertraging zal oplopen en de werkgever het risico van een loonsanctie van het UWV loopt.
Overigens
De omgekeerde situatie is ook denkbaar. Daarvoor biedt de wet al een regel.
In artikel 7:629 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de werkgever het loon kan opschorten als de werknemer zich niet houdt aan redelijke voorschriften van de werkgever omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen. Deze regel geeft de werkgever de bevoegdheid om het loon op te schorten als de werkgever de re-integratie vertraagt. De werkgever is voorts in sommige gevallen zelfs gerechtigd het loon geheel stop te zetten, bijvoorbeeld als de werknemer zonder goede grond zijn genezing belemmert of vertraagt of weigert aangepaste arbeid te verrichten.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt (tel: 010-7504475 of e-mail el@thladvocaten.nl).