Inleiding
Bij een voorgenomen ontslag wegens bedrijfseconomische redenen moet de werkgever eerst een ontslagvergunning vragen aan het UWV. Wordt deze vergunning geweigerd, dan kan de werkgever de kantonrechter vragen om de arbeidsovereenkomst op dezelfde grond te ontbinden. Bij ziekte van de werknemer geldt in beginsel gedurende de eerste twee jaar een opzegverbod tenzij de ziekte is aangevangen nadat het UWV het verzoek om een ontslagvergunning heeft ontvangen. Geldt dit verbod ook als de ziekmelding plaatsvindt tussen het moment van weigering van de ontslagvergunning door het UWV en het verzoek tot ontbinding aan de rechtbank?
Waar ging het over?
Een bedrijf sat zich onder andere toelegt op standbouw, wordt door de beperkingen in verband met de corona-crisis geconfronteerd met het vrijwel wegvallen van alle standbouwactiviteiten. Er is sprake van een fors omzetverlies. Het bedrijf vraagt het UWW om een vergunning te verlenen voor het ontslag van één van haar werknemers in verband met het vervallen van de arbeidsplaats. Nadat het UWV de vergunning heeft geweigerd vindt een gesprek plaats tussen het bedrijf en de werknemer. De volgende dag meldt deze zich ziek. Anderhalve maand later verzoekt het bedrijf aan de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Op dat moment is de werknemer nog steeds ziek.
Procedure bij de kantonrechter
De kantonrechter moet onder andere antwoorden op de vraag of het opzegverbod bij ziekte moet leiden tot afwijzing van het verzoek. De rechter overweegt dat de ontbindingsprocedure bij de rechter géén herkansing of hoger beroep is tegen de beslissing van het UWV. Beide procedures staan los van elkaar en worden gevoerd voor twee verschillende instanties. In de wet is het peilmoment voor het opzegverbod bij ziekte niet uitdrukkelijk bepaald op het moment van de ontvangst van de ontslagaanvraag door het UWV. Uit artikel 7:671b lid 7 BW volgt dat het opzegverbod wegens ziekte alleen niet geldt als de ziekte aangevangen is na ontvangst van het ontbindingsverzoek door de kantonrechter. Onder andere om deze reden wijst de rechter het ontbindingsverzoek af. De beschikking is vindbaar op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBNNE:2021:385.
Het oordeel van de adviseur bij de Hoge Raad
Deze zaak wordt door de adviseur van de Hoge Raad (hierna: ‘A-G’) beoordeeld omdat de rechtsliteratuur en de rechtspraak verschillend oordelen over dit vraagstuk. In haar advies besteedt de A-G eerst aandacht aan het ontslagstelsel bij een ontslag van een werknemer om bedrijfseconomische redenen. De procedure bij de kantonrechter is geen hoger beroep van de beslissing van het UWV. De kantonrechter oordeelt zelfstandig of voldaan is aan de voorwaarden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Hierbij oordeelt de rechter naar de situatie ten tijde van zijn uitspraak. Vervolgens gaat de A-G uitgebreid in op het opzegverbod tijdens ziekte en de uitzondering hierop, in het geval de ziekte is aangevangen na ontvangst van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door het UWV of de rechter. Uit de wetgeschiedenis volgt dat dit opzegverbod geldt op twee verschillende momenten, namelijk in de UWV-procedure en afzonderlijk in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. De A-G concludeert in haar advies dat in een ontbindingsprocedure wegens bedrijfseconomische omstandigheden (vanwege het verval van de arbeidsplaats) het opzegverbod tijdens ziekte geldt als de arbeidsongeschiktheid is aangevangen vóór ontvangst van het verzoekschrift door de rechter, ongeacht of de werknemer al ziek was tijdens de UWV-procedure.
Tenslotte
Het advies van de A-G aan de Hoge Raad is gegeven ‘in het belang der wet’. De Hoge Raad zal zich nog over deze zaak uitspraken. Zijn uitspraak heeft geen gevolgen voor de partijen in deze zaak, maar wordt gedaan in het belang van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Paul Beekman (tel: 010 – 750 44 75 of e-mail pb@thladvocaten.nl).