De verhuiskostenvergoeding die de huurder ontvangt bij renovatie houdt de gemoederen bezig. In een arrest van 22 april 2016 heeft de Hoge Raad de nodige duidelijkheid geschept door enkele zogenaamde prejudiciële vragen te beantwoorden. Kort samengevat overwoog de Hoge Raad in die uitspraak dat de verhuiskostenvergoeding moet worden uitgekeerd als sprake is van een renovatie die verhuizing noodzakelijk maakt. Niet van belang is op wiens initiatief die renovatie plaatsvindt. Als renovatie wordt gecombineerd met dringende werkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden is de verhuiskostenvergoeding alleen verschuldigd als de voor de renovatie benodigde werkzaamheden op zichzelf noodzaken tot verhuizing. In een bijdrage van 4 mei 2016 ben ik nader ingegaan op deze uitspraak.
In een bijdrage van 8 april 2022 heb ik een meer recent arrest van 1 april 2022 besproken. Daarin besliste de Hoge Raad dat de verhuiskostenvergoeding niet hoeft te worden betaald als de verhuurder aan de huurder een gestoffeerde en gemeubileerde woning aanbiedt. De Hoge Raad overwoog daartoe dat de strekking van de wettelijke regeling is dat de huurder schadeloos wordt gesteld voor de kosten die hij bij een verhuizing moet maken. De verhuiskostenvergoeding is gebaseerd op de daaraan in een normaal geval te maken redelijke kosten, zoals die van verplaatsing van inboedel, stoffering, schilderwerk en aansluiting van nutsvoorzieningen. Een redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad dan mee dat een huurder die tijdens de renovatie verblijft in een volledig ingerichte en gestoffeerde wisselwoning, geen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding.
Onlangs werd een uitspraak van het Hof Den Haag gepubliceerd, waarin het ging om een huurder die vanwege renovatie moest verhuizen en geen wisselwoning kreeg aangeboden.
De “verhuizing” hield niet meer in dan dat de huurder met een beperkt aantal spullen bij vrienden introk. De vraag die voorlag, was of in dat geval toch de verhuiskostenvergoeding verschuldigd is.
In het verlengde van de uitspraak van de Hoge Raad heeft het Hof de vordering van de huurder afgewezen. Volgens het Hof was namelijk geen sprake geweest van een verhuizing. Net als de Hoge Raad verwijst het Hof naar de achterliggende gedachte bij de verhuiskostenvergoeding: een bijdrage in de kosten van verhuizing van de inboedel en vloerbedekking, stoffering, behang- en schilderwerk en tuininrichting. Volgens het Hof heeft de wetgever een situatie voor ogen gehad, waarin de huurder meer verplaatst dat een beperkt aantal logeerspullen om bij vrienden in te trekken.
De uitspraak van het Hof komt redelijk voor. Als een huurder met medeneming van wat kleding en persoonlijke spullen intrekt bij vrienden, is dat iets anders dan wat de meeste mensen in gedachten hebben bij een verhuizing. Aan de andere kant betreft de wettelijke verhuiskostenvergoeding een forfaitair bedrag dat nu juist bedoeld is om discussie over de precies gemaakte kosten te vermijden. De tijd zal leren waar de grens komt te liggen tussen verhuizen en ergens ‘intrekken’.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt (tel: 010-7504475 of e-mail el@thladvocaten.nl).